NOOIT
Mijn hart is leeg
in deze donkere kamer.
Ik ben alleen
in deze opgesloten ruimte.
Mijn hersens doen pijn.
Dronken zijn mijn gedachten.
Tevergeefs.
Nooit was er een woord
van troost en liefde
om de schimmen te verjagen.
Alleen dwalende angst
verstoort de stilte
van de ongerepte natuur.
Nooit was ik zo alleen;
zo eenzaam; zo hulpeloos.
Nooit was het zo duister
en staarde ik in het ijle
als een pasgeboren kind
op zoek naar de eerste lichtstraal.